Zwemvaardigheid 3

Gekleed zwemmen

zwemkleding, T-shirt of blouse met lange mouwen, lange broek, (water)schoenen

 

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met sprong naar keuze (helemaal onder water gaan); na het boven komen aansluitend

  • Al watertrappend, van een (meegenomen of toegeworpen) plastic zak een drijfmiddel maken en hiermee 30 seconden blijven drijven, daarna onder water gaan, de plastic zak legen, weer boven komen en opnieuw met lucht vullen en 30 seconden drijven,

  • Proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met een kopsprong, direct gevolgd door (zonder boven te komen)

  • Onder water oriënteren en onder water zwemmen door een gat in een vertikaal in het water hangend zeil dat zich op 9 meter van de (start-)kant bevindt, waarna (zonder boven te komen) een pylon op 15 meter (van de startkant) wordt aangetikt, na het boven komen aansluitend

  • 50 meter enkelvoudige rugslag,

  • 50 meter schoolslag, onderbroken door

  • Een hoekduik, onder water door een poortje heen, een halve draai om de lengte-as maken naar rugligging en zo boven komen,

  • Proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen

  • Tweetallen. Deelnemer A ligt watertrappelend in het water, minimaal 10 meter vanaf de kant. Deelnemer B springt vanaf de kant met een hurksprong te water met een flexibeam of lesplankje in de hand, strekt de flexibeam of lesplankje uit naar deelnemer A en trekt deelnemer A 10 meter in rugligging naar de kant.

In badkleding

 

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met sprong naar keuze, onmiddellijk gevolgd door 200 meter schoolslag, waarbij minimaal 3 keer een correct keerpunt wordt gemaakt (met beide handen aantikken, afzetten onder de waterspiegel met beide voeten, gevolgd door een hele cyclus (armbeweging tot heupen, 1 beenslag ) onder water).

  • Startend in het water (handen aan stang, badrand of startblok), gevolgd door 75 meter samengestelde rugslag.

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 75 meter borstcrawl, waarbij minimaal 1 tuimelkeerpunt wordt gemaakt (voorover tuimelen en afzetten in borst- of zijligging).

  • Startend in het water (handen aan stang, badrand of startblok), met wedstrijdstart, gevolgd door 75 meter rugcrawl, waarbij minimaal 1 keerpunt wordt gemaakt (op borst draaien, voorover tuimelen en (onder water) afzetten in rugligging).

  • Te water gaan van de bassinrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 15 meter vlinderslag (bij voorkeur dolfijnslag).

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met sprong naar keuze, een aantal slagen schoolslag zwemmen, onmiddellijk gevolgd door het maken van een hoekduik en daarna onder water een hoepel van de bodem tillen (deze bevind zich horizontaal op de bodem, minimaal 2 meter diep), er doorheen gaan (uitvoering vrij) en vervolgens weer boven komen.

  • In het water, rugligging, handen bij de heupen, 5 meter wrikken (stuwen) in de richting van het hoofd, aansluitend een gehurkte draai (koprol) achterover.

  • Starten in het water, 10 meter zwemmen met de bal met de polocrawl, met z’n tweeën naast elkaar, de bal twee keer nar elkaar overspelen.

  • 30 seconden ongelijkzijdig watertrappelen, waarbij de bal minimaal 3 keer wordt overgegeven van de ene hand naar de andere hand, ruim boven het wateroppervlak.

Terug naar boven