Zwemvaardigheid 2

Gekleed zwemmen

zwemkleding, T-shirt of blouse met lange mouwen, lange broek, (water)schoenen

 

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met sprong naar keuze (helemaal onder water gaan); na het boven komen aansluitend

  • Al watertrappend, van een (meegenomen of toegeworpen) plastic zak een drijfmiddel maken en hiermee 1 minuut blijven drijven, aansluitend

  • Proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen.

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met een kopsprong, direct gevolgd door (zonder boven te komen)

  • Onder water oriënteren en onder water zwemmen door een gat in een vertikaal in het water hangend zeil dat zich op 9 meter van de (start-)kant bevindt, waarna (zonder boven te komen) een pilon op 12 meter (van de startkant) wordt aangetikt, na het boven komen aansluitend

  • 50 meter enkelvoudige rugslag, 1 keer onderbroken door achtereenvolgens 2 keer voorover en 2 keer achterover rollen,

  • 50 meter schoolslag, waarbij 1 keer het volgende onderdeel wordt uitgevoerd met tweetallen;

  • Deelnemer A en B zwemmen naar elkaar toe, deelnemer A legt de handen op de schouders van deelnemer B en duwt deze even onder water terwijl hij/zij er overheen zwemt. Deelnemer B zwemt onder deelnemer A door:

  • Proef afronden met zelfstandig uit het water op de kant klimmen

  • Tweetallen. Deelnemer A ligt watertrappelend in het water, deelnemer B springt vanaf de kant met een hurksprong te water met een flexibeam of lesplankje in de hand, pakt vervolgens de kant vast, strekt de flexibeam of lesplankje uit naar deelnemer A en trekt deelnemer A naar de kant.

In badkleding

 

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met sprong naar keuze, onmiddellijk gevolgd door 175 meter schoolslag, waarbij minimaal 2 keer een correct keerpunt wordt gemaakt (met beide handen aantikken, afzetten onder de waterspiegel met beide voeten, gevolgd door een hele cyclus (armbeweging tot heupen, 1 beenslag ) onder water).

  • Startend in het water (handen aan stang, badrand of startblok), gevolgd door 50 meter samengestelde rugslag.

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met een startsprong, gevolgd door 50 meter borstcrawl (aantikken, keren en verder gaan).

  • Startend in het water (handen aan stang, badrand of startblok), met wedstrijdstart, gevolgd door 50 meter rugcrawl (aantikken, keren en afzetten op de rug).

  • Startend in het water door afzet van de kant, gevolgd door 10 meter vlinderslag (bij voorkeur dolfijnslag).

  • Te water gaan van de badrand of een startblok met sprong naar keuze, een aantal slagen schoolslag zwemmen, onmiddellijk gevolgd door het maken van een hoekduik en daarna onder water door 2 staande hoepels zwemmendie op een onderlinge afstand van 2 meter, minimaal 1,5 meter onder het wateroppervlak zijn opgesteld.

  • In het water, rugligging, handen bij de heupen, 5 meter wrikken (stuwen) in de richting van de voeten, proef afronden met een gehurkte draai (360°) rechtsom uitstrekken en aansluitend een draai (360°) linksom.

  • In het water, tweetallen, 4 keer de bal werpen (vangen hoeft niet, afstand is minimaal 4 meter).

  • Starten in het water, 10 meter zwemmen met de bal met de polocrawl.

  • 30 seconden ongelijkzijdig watertrappelen, op signaal 3 keer omhoog komen.

Terug naar boven